www.hugovandenbroek.com

  • Increase font size
  • Default font size
  • Decrease font size
Home Columns
Columns

Schema’s

E-mail Print PDF

foto: Peter Oey

Kenianen en trainingsschema's, dat is een verhaal apart.

“Mzungu's go by the schedule, Kenyans go by the feeling”, werd me door een bevriende Keniaanse loper verteld, en daar zit heel wat in. Wij (Nederlanders, of algemener 'westerlingen') hebben over het algemeen de gewoonte om een schema te volgen, zeker de topatleten onder ons. We doen bijna exact wat het schema ons voorschrijft, ervan uitgaande dat onze coach – de maker van het schema – het beste weet wat, wanneer en hoe hard we moeten trainen om in topvorm te komen.

Zelf heb ik op mijn schema trainingen staan als “60' duurloop met een hartslag van 140-150”. Daar probeer ik me dan aan te houden. De 60 minuten wordt weleens 65, maar niet meer. Als ik me supergoed voel, versnel ik misschien in een gekke bui tot hartslag 160, maar veel meer speling geef ik niet aan het schema.

Bij Kenianen werkt het anders. Als ze zich goed voelen, gaan ze hard, of heel hard. Wanneer ze zich niet goed voelen doen ze minder, of slaan ze een training over. En laat je niet in de luren leggen door Kenianen die zeggen dat ze een schema hebben. Dat hebben ze inderdaad, maar dat papiertje ligt vaak ergens in een la, of onder het stof. Ze hebben er een keer opgekeken toen ze het kregen, maar gebruiken het nauwelijks. Enkele Kenianen zijn behoorlijk trouw aan het schema, voor Keniaanse begrippen dan. Als er een duurloop op hun schema staat doen ze inderdaad een duurloop – daar eindigt de overeenkomst met het schema. De bovengenoemde duurloop van 60 minuten, wordt opgevat als een duurloop van 50-80 minuten, afhankelijk van het gevoel. Naar hartslag en tempo kijken ze überhaupt niet. Het tempo wordt bepaald tijdens de duurloop. Dit is overigens niet alleen afhankelijk van het gevoel, maar ook van de 'trots'. De meeste Keniaanse mannen (of misschien geldt dit alleen voor de Kalenjins) zijn behoorlijk trots. Als een atleet uit de groep versnelt, moeten ze er koste wat kost achteraan. Sommige atleten lopen zich kapot in de training, alleen omdat ze te trots zijn om rustiger te gaan.

Een Keniaanse loper liet me zijn schema zien. Zijn Italiaanse coach, die op dat moment op enkele meters afstand met een ander stond te praten, had het hem net overhandigd en uitgebreid uitgelegd. Ik vroeg de loper of dit het schema naar succes was. Hij begon te lachen en lichtte toe: “Niemand volgt dit schema. Het is veel te zwaar. Bovendien, de coach weet ook niet wanneer je fit bent, of wanneer het regent. Dit is Kenia, het gaat hier anders. Maar het schema is goed om een idee te krijgen van de trainingen die je kunt doen”.

Om eerlijk te zijn moet ik wel een kanttekening plaatsen: er zijn tegenwoordig (met name Keniaanse en Italiaanse) trainers in Kenia die bij de belangrijke trainingen aanwezig zijn. Ze staan langs de baan, of rijden mee met de auto. De atleten zijn hierdoor min of meer gedwongen om te doen wat het schema voorschrijft, en daar zijn ze niet altijd blij mee. Het is soms echt een strijd: de coaches proberen de atleten te “temmen”, maar de meeste atleten laten zich niet temmen. Sommige atleten doen een rustige duurloop veel harder dan de bedoeling is en hebben de volgende dag, tijdens een tempotraining, een excuus waarom het niet goed gaat. De geoefende coach weet dan wel hoe laat het is.

Mijn eerste duurloop-met-Kenianen kan ik me nog goed herinneren. Het was november 2000 en ik verbleef met mijn loopmaatje Abdala in het kamp van Lornah. We gingen mee met een groep mannen die lieten weten dat ze zestig minuten zouden doen, in maximaal 4 minuten per km. (Ik kan me de woorden van Abraham 'mzee' Limo nog goed herinneren: “Maybe we go 4.05 or 3.55, in between that”.) Dat leek ons wel wat. Na dertig minuten werd het tempo flink opgeschroefd. Wat harder dan afgesproken, maar daar deden Abdala en ik niet moeilijk over. Na zestig minuten liet ik me uitlopen. “Pittig, maar te doen”, zei ik nog tegen Abdala. Maar...de rest liep gewoon door. Ik er weer acheraan. Na een poosje vroeg ik Wilson Kigen (2-voudig winnaar van Egmond): “Hoe lang gaan we?” Waarop hij antwoordde: “Zestig”. Ik: “Maar we lopen nu al zeventig”. Hij: “So I think we continue”.

Uiteindelijk werden het tachtig minuten met de laatste 10 minuten een, voor ons, bijna volle sprint.

Door deze ongestructureerdheid denken veel westerse atleten dat Kenianen nog veel harder kunnen lopen, als ze eens zouden beginnen met gestructureerd op schema's trainen. Ik vraag me af of dat zo is. In de eerste plaats is het natuurlijk vrij absurd om de 'trainingsmethode' van het volk dat deze sport zo domineert (meer dan 500 Kenianen liepen in 2006 onder de 2.20, tegen 11 in Groot Brittannië dat twee keer zoveel inwoners heeft – tussen 1988 en 2007 wonnen de Keniaanse mannen 59% van de WK crossmedailles) te zien als inferieur aan de westerse trainingsmethodes. In de tweede plaats trainen de beste Keniaanse atleten gewoon ongelooflijk hard. Dat kunnen ze misschien wel ten dele doen doordat ze het schema dat ze van hun (westerse) coach krijgen combineren met op gevoel trainen: als ze goed hersteld zijn gaan ze echt hard en als het lichaam toe is aan rust dan nemen ze die ook. De beste Keniaanse atleten beheersen deze kunst optimaal en laten zich het minst leiden door vast staande plannen of trots.

Ik blijf ondertussen gewoon mijn schema volgen, maar probeer er langzaam maar zeker steeds meer 'gevoel' in te brengen.

Last Updated on Thursday, 19 November 2009 13:28
 

Zomaar een duurloop....

E-mail Print PDF

Vanaf Lornah's compound, waar Hilda en ik in een 3-kamer bungalow wonen, is het eerst een paar minuten wandelen, over de steile weg omhoog. Daar waar de weg vlakker wordt, begin ik met hardlopen. Na vijf minuten, waarin de weg daalt en het tempo steigt, kom ik op een lang, glooiend pad van roodbruine aarde. Dan begint het vermaak.

Een jongetje, jaar of acht, roept naar me: “Mzungu, how are you?” - Blanke, hoe gaat het?

Ik antwoord: “Fine”. Ik weet niet of ze hebben gewacht op een teken, maar opeens staat de weg vol met jongetjes. Ze springen de weg op, vanachter bosjes vandaan, en beginnen in koor te zingen: “How are yóu? How are yóu?”, met de klemtoon op 'you'. Hoewel ik al gezegd heb dat het goed met me gaat, ben ik bereid dit nog eens te herhalen. Ik loop nog niet zo hard, dus laat zonder moeite weten: “I am fine! How are you?”. Dit heeft echter geen enkel effect op het refrein van het jongenskoor. Ze blijven eenvoudig, met evenveel passie, herhalen: “Houwarjóe, houwarjóe”, tot ik uit het zicht ben verdwenen en me afvraag of ik nu met deze jongens heb gecommuniceerd. Ik twijfel of ze begrepen wat er werd gezegd.

Een paar kilometer verder: een heuvel over, even flink werken, met op de top een fantastisch uitzicht over kilometers van akkers, hutjes en 'mijn' roodbruine dirtroad die daar tussendoor loopt. Op zo'n honderd meter afstand staan, in het veld, twee kinderen met een stok in hun hand op koeien te passen. Zodra ze me zien, gooien ze hun stok weg, beginnen als een hysterische “Mzungu” te krijzen en rennen in volle vaart mijn kant uit. Terwijl ik me voor even Robbie Williams waan, overbruggen de kids in no-time de afstand tussen ons om vervolgens vrolijk naast me te gaan rennen. Jazeker, naast me rennen! Oké, het gaat nog niet harder dan 15 km/u, maar welke 8-jarige loopt in Nederland meer dan enkele passen in dat tempo? Deze kinderen lijken er geen moeite mee te hebben. Bovendien loop ik op mijn nieuwe Adidas schoenen en lopen zij op teenslippers. Nieuwe teenslippers misschien, maar ik denk niet dat ze 'supernova cushion' hebben zoals mijn schoenen. Terwijl ik mijn blik zoveel mogelijk op de weg houd gericht, om niet te struikelen  over de stenen op de weg, houden zij hun hoofd opzij gedraaid en hun ogen gefixeerd op mij – alsof ze ogen in hun voeten hebben.

'How are you', is trouwens de meest gehoorde kreet als je over de Keniaanse paden snelt, maar er zijn meer varianten. 'Give me my watch', krijg ik met enige regelmaat te horen, terwijl ik toch zeker weet dat het horloge om mijn pols niet aan die Keniaan toebehoort. 'Who are you', komt ook voor, maar de mooiste vraag kreeg ik vorige week, toen ik al wandelend wat spelende kleuters passeerde. De drie knulletjes begonnen druk te overleggen en toen ik bijna de bocht om was kwam de grote vraag: “Why are you?”. Ik heb er de hele week over nagedacht, maar moet hen en mezelf het antwoord voorlopig schuldig blijven.

Terug naar de duurloop, waar ik – oké het is kinderachtig – eventjes heb versneld om de groep vier leerlingen van me af te schudden. Ik voer het tempo op richting de 17 km/u, wat best lekker gaat en als na een uur het eind van de duurloop in zicht is, voel ik me tevreden dat ik deze ochtend weer een pittige klus heb geklaard. Nog één lange heuvel te gaan, circa 1 km klimmen en dan kan ik gaan joggen. Alle tevredenheid over mijn eigen 'prestatie' verdwijnt echter als ik de vrouw zie die bezig is dezelfde heuvel te beklimmen. Ze is een jaar of 50, schat ik, en zoals de meeste Kalenjins behoorlijk mager. Al wandelend gaat ze de lange heuvel op, met op haar rug een houten driezitsbank! Ze heeft een doek om de spijlen van de bank geknoopt en dit doek vervolgens om haar hoofd geslagen, zodat ze de bank deels op haar rug en deels met haar hoofd/nek kan dragen. Ik vraag me af of ze 'slechts' een kilometer hoeft te lopen, of wellicht nog veel verder en realiseer me dat afzien hier veel meer een deel van het bestaan is, dan in het Westen. Terwijl ik de laatste paar minuten rustig uitloop, bedenk ik me dat in onze maatschappij, waarin het dagelijks leven zo luxe en comfortabel is, de stap naar topsport en al het afzien dat daarbij hoort wel erg groot is – terwijl topsport voor veel plattelands-Kenianen juist betekent dat ze een relatief gemakkelijk bestaan hebben met veel rust.


Last Updated on Tuesday, 17 November 2009 13:29
 

Broodlopers....

E-mail Print PDF

Met enige regelmaat lees ik in de krant of op hardloopwebsites het woord 'broodloper'. “Wat zou dat precies zijn, een broodloper?”, vroeg ik me af. Geïnteresseerd als ik ben in alles dat met lopen te maken heeft, ging ik op onderzoek met behulp van internet.

Het woord broodloper blijkt meestal te worden voorafgegaan door het bijvoeglijk naamwoord 'Keniaanse' of 'Afrikaanse'. Kennelijk zijn mensen van andere culturen minder geschikt om een broodloper te worden. Voor mij als niet-Afrikaan is dat niet erg, want – zo was me snel duidelijk – broodlopers komen meestal negatief in het nieuws. Zo las ik een aantal malen dat de broodlopers 'er met het prijzengeld vandoor gingen'. Ordinaire boeven dus?

Na enige tijd zoeken werd het antwoord me duidelijk: broodlopers zijn (Afrikaanse) hardlopers die vooraan eindigen in hardloopwedstrijden.

Zoals dat meestal gaat met antwoorden, roepen ze meer vragen op, zoals:

Veel Kenianen eten nooit brood, kunnen het dan toch broodlopers zijn? Zelf ga ik er ook regelmatig 'met het prijzengeld vandoor', het komt zelfs voor dat ik brood koop van dat prijzengeld. Ben ik daarom ook een broodloper?Is het zo dat iedereen die full-time hardloper is, die dus met hardlopen zijn geld verdient, een broodloper is? En waarom hebben we dan geen broodtennissers en broodvoetballers? Of broodadvocaten en broodaccountants?Waarom noemen we alleen Afrikanen broodlopers, moet je daarvoor relatief arm zijn?Veel Afrikaanse lopers zijn rijker dan de gemiddelde Nederlander, zijn ze dan nog steeds broodlopers? Is Haile Gebrselassie een broodloper, of Felix Limo, of Wanjiru? Of geldt deze term alleen voor de Afrikaanse lopers die iets minder goed zijn? Maar deze minder goede lopers verdienen toch juist minder en kunnen dus minder brood kopen? Kun je beginnen als broodloper en later (bij voldoende progressie) 'broodloper-af' zijn? Of wordt deze term gebruikt om een motivatie aan te duiden: broodlopers lopen in de eerste plaats om geld te verdienen en niet om een sportieve reden? Maar hoe weten we dan wat de motivatie is van deze lopers? Zijn voetballers die in Qatar of Amerika gaan spelen dan broodvoetballers?

U ziet, ik ben verzeild geraakt in een net van verwarring. Ik weet het niet meer, dus wil bij deze een voorstel doen:

laten we de term 'broodloper' schrappen en voortaan (net als in andere sporten) gebruik maken van de voorvoegsels prof- en top-. Deze voorvoegsels voldoen prima: we spreken dus over profatleten, of toplopers. Zolang we geen duidelijke definitie hebben, de motivatie van de bewuste lopers niet kennen, of hun jaarlijkse inkomen, of hun achtergrond, lijkt dit me de beste oplossing.

Last Updated on Monday, 16 November 2009 12:16
 



foto: Peter Oey

sponsor:

stichting: